Uitgeschreven tekst van de les Communicatie met IC-patiënten. Bijgewerkt 5-2023

Partnerstrategieën

(Gebaseerd op de partnerstrategieën van COCP-methode, aangepast voor IC)

1. Structureer de omgeving

Richt de omgeving zo in dat de communicatie bevorderd wordt:

  • Zorg dat je de signalen van de patiënt op kunt vangen! Ga niet met je rug naar de patiënt staan, terwijl je praat. Dit gebeurt vaak onbedoeld bijvoorbeeld bij sondevoeding ophangen, bezig zijn met het infuus etc. Als je langere tijd met je rug naar de patiënt moet staan om iets te doen, plan dan gelegenheid tot communicatie in binnen je routine. Bijvoorbeeld: Ga als je de kamer binnenkomt niet meteen na het ‘Hallo’ zeggen 15 min met je rug naar de patiënt staan om iets te doen aan het aanrechtblok. Loop eerst even naar de patiënt, vraag of alles oké is, of dat er iets is. Deze patiënt ligt wellicht al 2 uur op je te wachten. Als je niet naar hem toe gaat, moet hij 15 min strak naar jouw rug blijven kijken, om dat korte moment van oogcontact te kunnen vangen als je tenslotte omkijkt, om aan te geven dat hij iets wil. Dat is uitputtend. Vraag altijd voor je de kamer weer verlaat of alles nog oké is of dat de patiënt nog iets nodig heeft.
    Zorg dat er voldoende licht is, met name ’s nachts, om non-verbaal te kunnen communiceren. Maak het licht aan als een patiënt ’s nachts belt en iets duidelijk probeert te maken.
  • Zorg dat de patiënt kan kijken of wijzen naar voorwerpen waar hij om zou willen vragen.
    Bijvoorbeeld: Er lagen kussentjes op een standaard achter mijn bed zodat ik daar heel makkelijk om kon vragen. Denk ook aan tijdschriften, iPad of telefoon. Wijzen met de hand of met blikrichting (wijzen met de ogen) kost veel minder tijd en energie dan andere vormen van communicatie.
  • Weet welk (hulp)middel deze patiënt op dit moment gebruikt om te communiceren (papier-pen/ iPad/communicatieapp/communicatiekaart etc.). Zorg dat iedereen dat weet: hang op het prikbord/whiteboard op de patiëntenkamers een kort communicatie overzicht.
    Check of het hulpmiddel werkt als je het geeft: is die iPad opgeladen, schrijft de pen nog, is het papier niet te vol etc.
  • Zorg dat de patiënt altijd toegang heeft tot zijn communicatiemiddel. Laat dit (hulp)middel zoveel mogelijk onder handbereik bij de patiënt liggen. Als je het hulpmiddel aan de kant legt tijdens de verzorging, geef dat hulpmiddel dan altijd terug voor je de kamer verlaat.
    Zorg ook dat het bedtafeltje altijd zo teruggezet wordt dat de patiënt bij zijn hulpmiddel kan. Dat wil zeggen in de goede stand, op de goede hoogte en voldoende opgeruimd zodat het apparaat erop of tegenaan gezet kan worden. Een patiënt die plat op zijn rug ligt, kan dit niet zelf oplossen! (Pak het bedtafeltje het liefst niet af om medicijnen uit te zetten, pak een ander tafeltje.)
    Zorg dat de patiënt makkelijk om zijn hulpmiddel kan vragen (bijvoorbeeld door een plaatje op de bedrand of een gebaar).
  • Zorg dat de patiënt altijd bij de bel kan om een verpleegkundige te roepen.
  • Zorg voor eenvoudige back-up communicatie, zodat een patiënt toch iets aan kan geven als hij zijn hulpmiddel niet heeft. (Bijvoorbeeld door plaatjes op de bedrand of een communicatiekaart die aan de bedrand hangt met begrippen als: ja, nee, ik weet het niet, ik wil meer uitleg, ik heb het niet verstaan, ik wil mijn communicatie- hulpmiddel.)

2. Volg de draad van de patiënt

Let op wat iemand bezighoudt, waar iemand naar kijkt. Bijvoorbeeld: Als de patiënt naar apparatuur op de kamer kijkt, leg dan uit waarvoor die is.

3. Stimuleer gedeelde aandacht

Blijf met je aandacht bij de patiënt. Over de patiënt heen praten met een collega over diens rugklachten, terwijl je werktuigelijk iemand wast, is niet echt fijn. Vertel wat je doet en waarom.

4. Schep kansen voor communicatie

IC-verpleegkundigen praten het meest met patiënten tijdens de verzorging ‘s ochtends. Dat is prima als een patiënt kan praten, maar een geïntubeerde patiënt heeft juist tijdens de verzorging niet de beschikking over zijn communicatiehulpmiddel. De verpleger vertelt dan vaak wat hij doet, of stelt ja/nee vragen. Dat is goed, maar realiseer je dat de patiënt dan zelf nog niet kan aangeven waar hij mee zit, of wat hij wil vragen. Dus pas na de verzorging kan de patiënt, gehaast, proberen iets duidelijk te maken aan een verpleegkundige, die eigenlijk klaar is en weg lijkt te willen.

Neem eens 5-10 min op een dag om bij te patiënt te gaan zitten en te praten, als deze wel zijn hulpmiddelen kan gebruiken.

In mijn ervaring wordt er genoeg tegen je gepraat, maar nauwelijks met je gepraat op IC. Niemand vraagt hoe het met je gaat. Of je ergens mee zit. Of je je zorgen maakt. Of je pijn hebt. Soms wordt er iets gevraagd met ja/nee-zinnen en dan moet je ja of nee kiezen, terwijl je eigenlijk om meer informatie wilt vragen.

Stel ook open vragen! Zorg dan wel dat de patiënt goed antwoord kan geven op die vragen. Gebruik daarvoor hulpmiddelen, zoals een communicatie-apppijnscorekaart, communicatiekaart met symbolen, GBS-kaartenoogbedieningsapparatuur etc. Zie Instructiekaart voor het kiezen van hulpmiddelen.

Communiceren is heel vermoeiend, dus een patiënt communiceert uit zichzelf vaak alleen het allernoodzakelijkste. Bij iets meer tijd en meer hulpmiddelen is meer communicatie mogelijk.

5. Verwacht communicatie die past bij het niveau van de patiënt

Er ligt een wisselende populatie op IC: wisselend in bewustzijnsniveau, leeftijd, wisselende kennis van elektronica ed. Inschatten hoe bewust iemand is, blijkt moeizaam. Concentratiezwakte en vermoeidheid en zelfs soms delier betekent niet per se op een lager niveau denken! Dit kan ook veranderen, check dagelijks of iemand al meer aan kan. Realiseer je dat communiceren met communicatiehulpmiddelen sowieso moeilijk is, als je het niet gewend bent. Dat het niet lukt, betekent nog niet dat de patiënt niet bewust genoeg is. Begin makkelijk: bv met zelf dingen aanwijzen op een communicatiepagina en daar ja/nee-vragen over stellen. Gebruik de Instructie kaart om geschikte hulpmiddelen te kiezen bij de mogelijkheden van de patiënt. Zie ook: Hoe leer je een IC-patiënt werken met een communicatie-app voor het gebruik van communicatie apps op verschillende niveaus.

6. Pas het tempo van de interactie aan

Ga eens vijf minuten zitten! Communiceren door typen of schrijven met bibberhanden kost tijd. Het wordt er motorisch niet beter op als je het gevoel hebt dat je je moet haasten. Ik kon alleen echt communiceren met bezoek.

Tel tot 10 voor je weer reactie geeft. Geef tijd om te reageren en eigen initiatief te nemen. Zorg dat je zeker bent dat iemand is uitgepraat! Pauzeer ook na de beurt van patiënt, wacht een paar tellen voor je beurt overneemt. Als een patiënt motorisch even moet bijkomen na het typen of schrijven van de eerste zin, wacht dan ook op de tweede zin. Traag reageren betekent niet per se niet begrijpen.

Laat een patiënt nieuwe communicatievormen (kaart/app) even rustig bekijken. Zeg bijvoorbeeld: “Ik wil dadelijk iets aan je vragen. Bekijk maar vast deze plaatjes, dan leg ik het daarna uit.”

Praat ook zelf niet te snel.

7. Modeleer communicatievormen die de patiënt kan gebruiken

Laat zien en vertel hoe iemand kan communiceren. Gebruik in je eigen communicatie bijvoorbeeld gebaren (iPad, boek, warm/koud etc.) die de patiënt zou kunnen gebruiken om ergens om te vragen. Wijs zelf symbolen/woorden aan, op communicatiekaarten of de communicatie app. Leer iemand op die manier waar hij deze kan vinden. Laat zien hoe hij naar een andere categorie in de app kan gaan. Als patiënt zelfstandig nog weinig kan vinden in een communicatie app, zet dan zelf een pagina open (bv emoties) en ga daarmee met de patiënt praten. Of wijs categorieën voor hem aan en vraag of hij dit bedoelt. Zie: Hoe leer je een IC-patiënt werken met communicatie app.

Als je een communicatiekaart gebruikt en je vraagt hoe iemand zich voelt, wijs dan aan waar de emoties staan en waar de lichamelijke zaken.

Leg dit modeleren zo mogelijk uit aan bezoek! Zij hebben veel meer tijd om dit met de patiënt te doen dan de verpleging èn ze zijn waarschijnlijk blij dat ze kunnen helpen en iets concreets kunnen doen met hun niet-sprekende familielid.

8. Zorg voor taalaanbod op niveau

Vraag na aan familie wat voor niveau iemand had voor hij op IC kwam.

Maak niet te lange zinnen in verband met concentratieproblemen. Stel geen drie verschillende vragen achter elkaar als een patiënt niet meteen reageert! Voor een patiënt die alleen ja/nee kan aangeven, wordt het dan onmogelijk om antwoord te geven. Als een patiënt niet reageert, herhaal dan wat je gevraagd hebt. Vraag daarna langzaam: ‘Ja/nee/of weet je het niet?’

Vragen stellen van makkelijk naar moeilijk: Gesloten vraag (ja/nee vraag), eenvoudige open vraag (‘Welk kussen wil je?’), volledig open vraag (‘Waar heb je last van?’ Of: ‘Wat heb je nodig van thuis?’). Als een patiënt zelf iets duidelijk wil maken, dan werkt deze opbouw niet altijd. Dan kunnen gesloten vragen die de plank misslaan het ook ingewikkeld maken. Je hebt dan schrijven/typen/hulpmiddelen nodig om eruit te komen.

Praten over iets binnen de situatie is veel makkelijker dan praten over iets wat eerder/later gebeurd is.

Pas op met negatieve communicatie: Pas op! Kijk uit! Niet doen! Nee, nee, niet aankomen! Als er weinig communicatie met een patiënt mogelijk is, gaat dit erg overheersen. Bijvoorbeeld: Ik heb hierdoor dagenlang gedacht dat alle verpleegkundigen op IC boos op mij waren.

9. Stimuleer een patiënt om te reageren

Door medicatie en ziekte is de patiënt traag en moe en weet hij niet altijd hoe hij iets kan beantwoorden. Pak zelf de communicatie hulpmiddelen erbij als je met de patiënt praat. Wijs naar hulpmiddelen, doe het voor, doe het samen. Doe eenvoudige gebaren voor en maak ze dan tegelijk

10. Beloon alle communicatiepogingen van patiënt

Negeer geen communicatiepogingen!!! Nooit! Je hoeft niet alles inhoudelijk te doen wat een patiënt aangeeft, maar neem de non-verbale communicatie wel serieus.

Voorbeeld: Bij mij stond een verpleegkundige met de rug naar mij toe, toen ik dacht dat ik stikte. Mijn poging om zijn aandacht te trekken, werd tot twee keer afgewimpeld met: “Nu niet, ik ben even bezig”. Dat was heel erg akelig en geen enkele verpleegkundige zou dat ooit zeggen tegen een patiënt die “Ik stik! ” had kunnen roepen.